12. Prediker 2: 24 - 26 Het goede genieten komt uit de hand van God

Nu komt er licht in het verhaal van Prediker, nu komt er hoop. Nu ook introduceert hij de naam van God, dat is opvallend. In heel het voorgaande gedeelte is duidelijk gemaakt dat al ons zwoegen, al onze prestaties, onze rijkdom, onze status die we weten te bereiken, echt álles waarom we ons druk maken, ons niet echt geluk schenkt. En nu volgt dan Predikers conclusie:

24 Is het dan niet goed voor de mens dat hij eet en drinkt en zichzelf in zijn zwoegen het goede laat genieten? Ook dit heb ik gezien: het komt uit de hand van God.
25 - want wie zal eten en genieten buiten Hem? - *
26 Want Hij geeft wijsheid, kennis en blijdschap aan de mens die goed is voor Zijn aangezicht. Aan de zondaar echter geeft Hij de bezigheid om te verzamelen en te vergaren, om het te geven aan wie goed is voor Gods aangezicht. Ook dat is vluchtig en najagen van wind.

hier volg ik niet de HSV, zie toelichting hieronder


Geniet van de gewone dingen. Pixabay.com

Vs 24 Je moet genieten van de gewone dingen, is Predikers conclusie, zoals van je eten en drinken. Is het dan niet goed voor de mens ... is, zoals we vaker zien bij Prediker, een retorische vraag. Het antwoord is; jazeker, het is goed voor de mens, dat hij zichzelf [...] het goede laat genieten. Het is waar; op de plaats van [...] staat 'in zijn zwoegen', zo realistisch is Prediker ook wel, maar toch, zijn advies is: laat jezelf het goede genieten! Dat genieten van het goede, daarvan heeft hij gezien, ingezien; het komt uit de hand van God! Het is een gave van God als je van goede dingen kunt genieten! Daar mag je dus ook om bidden: 'Heere God, leer mij te genieten van de goede dingen'.

Er zouden, denk ik, bij vs 24 twee misverstanden kunnen ontstaan:

Het eerste misverstand. Hier staat níet dat je moet genieten van overmatig eten en drinken, van dure maaltijden. Ik geef toe; na de beschrijving van het 'goede leven' van Prediker in de verzen 3 - 10 zou die indruk kunnen ontstaan. Maar het staat hier niet. En verderop in het boek Prediker zullen we nog meerdere keren dit 'genieten van eten en drinken' tegenkomen en geen enkele keer wordt dit in verband gebracht met schranspartijen of drinkgelagen, maar juist steeds met het zwoegen van de mens. (Prediker 3:9 - 13, Prediker 5: 17 en 18, Prediker 8: 15). Net zoals het hier staat: het is goed voor de mens dat hij eet en drinkt en zichzelf in zijn zwoegen het goede laat genieten. Je moet dus bij 'eten en drinken' niet denken aan luxe, maar aan de eerste levensbehoeften, aan je boterham en je glas karnemelk. Als je daarvan kunt genieten; dat komt uit de hand van God!

Het tweede misverstand. Je zou na de verzen 11 - 23 aan een soort fatalisme kunnen denken: we gaan toch allemaal sterven (vs 16), ik wanhoop vanwege al dat zwoegen (vs 20) en onze dagen zijn vol leed (vs 23). Wat maakt het dan allemaal nog uit? Laten we dan zo goed en zo kwaad als het gaat nog een beetje genieten. Een beetje eten en drinken en verder niet teveel piekeren. Morgen zijn we misschien dood. Maar ook dat fatalisme staat hier niet. Er staat - straks in vers 26 - dat God wijsheid en kennis en blijdschap geeft. Blijdschap, dat is iets anders dan 'laten we er maar het beste van maken'.

Hoe moeten we het dan interpreteren? Misschien zo: in de verzen 11 - 23 was Prediker teleurgesteld vanwege de vluchtigheid van alle dingen; hij zag in dat hij niets kon vasthouden, dat hij niets mee kon nemen van al zijn werk in zijn graf. Hij had gezwoegd voor een mooi paleis, voor zilver en goud, hij had tuinen aangelegd ... maar het was allemaal voor mensen ná hem. Hij heeft daar lang mee geworsteld, maar nu lijkt het erop dat hij dit begint te accepteren; als ik dan toch niets voor mezelf kan bewaren, is het dan niet goed voor mezelf, dat ik eet en drink, dat ik geniet van de dingen zoals ik ze nú heb? Dat is beter dan te proberen om dingen vast te houden, of zelfs om mijn bezittingen te vermeerderen. Dit is in ieder geval een interpretatie die met vers 26 overeenstemt. Maar eerst nog even de 'opmerking tussendoor' in vs 25:

Vs 25 Er zit één letter verschil in het Hebreeuws tussen verschillende handschriften. Je moet het rechts naar links lezen.

mimmenî            ḥûṣ            yāḥûš            ûmî            yō'kal            mî            kî

of

mimmenô            ḥûṣ            yāḥûš            ûmî            yō'kal            mî            kî

Die letters yod en waw schijnen ook nog erg op elkaar te lijken en vaker verward te worden. De betekenis van de beide zinnen zou worden:

wie eet en wie geniet er immers meer van dan ikzelf? (HSV)

of

want wie zal eten en genieten buiten mij?

De eerste optie is die van de HSV. De tweede optie lijkt mij echter de meest logische, want die wijst erop, dat 'buiten mij', dat is 'zonder mij', zonder God, niemand kan genieten. De Luthervertaling van 1984: 'wer kann fröhlich essen und genießen ohne ihn?' Ik geef toe, het bezwaar tegen de tweede optie is dat je 'zonder mij' moet veranderen in 'zonder Hém' (zonder God); dat je de zin moet interpreteren alsof God zelf sprekend ingelast wordt: 'want wie kan eten en genieten buiten Mij om, zegt God'. Daar zit iets willekeurigs in. Maar toch, ná de woorden 'het genieten komt uit de hand van God' (vs 24) vind ik het logischer om te vervolgen 'want wie zal eten en genieten zonder God', dan 'want ik geniet er immers zelf het meeste van'. Het laatste kán echter wel, in de zin van; 'ik ben daar immers zelf het voorbeeld van'. Het blijft een lastige keuze.

Vs 26 Omdat we toch niets kunnen vasthouden moet een mens genieten van wat hij nú ontvangt,  zei Prediker in vs. 24. Genieten van dingen als je eten en drinken. En na de tussenzin (vs 25) vervolgt Prediker: want Hij (God) geeft wijsheid, kennis en blijdschap aan de mens die goed is voor Zijn aangezicht.

Wat is precies 'goed voor Gods aangezicht' zijn? Het is niet 'perfect' of 'zonder zonde' zijn, want dat is niemand. Ik denk dat hier een eerlijk en rechtvaardig leven voor God en voor de mensen bedoeld wordt, iets wat wij zouden omschrijven als een oprecht christenleven volgens de tien geboden, luisterend naar Gods woord en de stem van je geweten. Het wíllen dienen van God, dat is het. Ben je verdrietig, omdat het mislukt, dan is de wíl om Hem oprecht te dienen wél in je hart.

Aan zulke mensen, die zich ervan bewust zijn 'voor Zijn aangezicht' te leven en die dat oprecht voor Hem willen doen, met vallen en opstaan - altijd weer vallen en opstaan - geeft Hij wijsheid, kennis en blijdschap. Je kunt niet in woorden vatten hoe geweldig dat is! Aan onopvallende, doodgewone mensen, die eerlijk voor Hem leven, geeft God  wijsheid, kennis en ... blijdschap!

Wijsheid, kennis en blijdschap. Immateriële zegeningen. Het doet denken aan wat Jezus zegt in het Nieuwe Testament: 'Verzamel geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar dieven niet inbreken of stelen; want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn'.

Wijsheid, kennis en blijdschap. Misschien moet je niet van ieder woord uit willen pluizen wat daarmee precies bedoeld wordt, maar één ding is duidelijk; het gaat in ieder geval ook om blijdschap. Misschien zit er een opklimming in dit rijtje van drie woorden, met als dolgelukkige climax: echte blijdschap!

Pixabay
Vanwaar die blijdschap? Als God niet meer geeft dan een boterham en een glas karnemelk voor je gezwoeg? Hoe moet ik dat uitleggen? Misschien heb je ooit als kind iets voor je vader mogen doen, helpen met de tuin omspitten of zo. Het zweet liep langs je lijf, je voelde je spieren, en toch verzette je vader vijf keer zo veel werk als jij. Maar bij het koffiedrinken zei hij: 'dat hebben we samen mooi gefikst'. Wow, wat voelde dat goed! Een zwak beeld, maar ik weet geen beter; je voelde gewoon de liefde en waardering, ook al wist je van het beetje werk dat je verzet had, dat het gepruts was. Misschien kun je de blijdschap over de opmerking van je vader enigszins vergelijken met de blijdschap die God geeft aan prutsers zoals wij. 

Ik merk dat ik niet in staat ben om het echt uit te leggen, maar het is echt waar, wat hier staat: want Hij geeft wijsheid, kennis en blijdschap aan de mens die goed is voor Zijn aangezicht. En die blijdschap zorgt er echt voor, dat je geld, huis, status enz. gaat relativeren. God is goed!

Maar verzamelaars zijn slecht af, volgens Prediker: Aan de zondaars echter geeft Hij de bezigheid om te verzamelen en te vergaren, om het te geven aan wie goed is voor Gods aangezicht. Ook dat is vluchtig en najagen van wind. Prediker heeft zelf enorm zijn best gedaan om te verzamelen en te vergaren; goud en zilver (vs 8), een enorme veestapel (vs 7) en nog veel meer. Noemt hij dat werk voor zondaars? Ja, dat staat hier wel! Maar gelukkig ziet hij nu in dat al die verzamelwoede vluchtig en najagen van wind is. God gaat het aan andere mensen geven, heel dat bezit van hem, aan mensen die goed zijn voor Zijn aangezicht. Dat is even slikken, maar het is toch goed, want al dat bezit maakt toch niet gelukkig.

Tenslotte; ik vind het nogal moeilijk om dit vers te interpreteren; moet je het echt letterlijk zo opvatten dat God de bezittingen van rijken geeft aan arme mensen die goed zijn voor Hem? En hoe zie je dat dan in de praktijk? Of moet je meer algemeen interpreteren dat bezit niet gelukkig maakt en dat God ervoor zorgt dat Zijn kinderen niets te kort komen hier op aarde? Daar kom ik niet goed uit, maar dat hoeft ook niet altijd. De les van dit gedeelte is immers duidelijk: het goede genieten komt uit de hand van God.

Reacties

Populaire posts van deze blog

2. Wie is de schrijver van Prediker?

55. Prediker 12: 2-8 ... voordat de kwade dagen komen (deel 2)

35. Prediker 7: 15 - 18 Wees niet al te rechtvaardig en wees niet al te goddeloos