15. Prediker 3: 15 - 17 De rechtvaardige en de goddeloze zal God oordelen
Met de formulering 'Verder heb ik ook gezien' begint Prediker aan een nieuw thema: het onrecht in de wereld. Het staat niet helemaal los van het voorgaande, waarin het om relaties tussen mensen onderling draaide; een tijd om te doden en een tijd om te genezen, een tijd om lief te hebben en een tijd om te haten enz. Als je over menselijke relaties nadenkt, dan ligt het thema onrecht dichtbij:
16 Verder heb ik ook gezien onder de zon:
op de plaats van het recht,
daar was goddeloosheid,
en op de plaats van de gerechtigheid,
daar was onrecht.
17 Ik zei in mijn hart:
De rechtvaardige en de goddeloze
zal God oordelen,
want er is een tijd voor elk voornemen
en voor elk werk.
Vs 16 Prediker zet het meteen zwaar neer: er komt niet alleen maar onrecht voor in de wereld, nee het onrecht bevindt zich daar, waar je dat het minst zou verwachten: op de plaats van het recht! Dat betekent zoveel als; in de rechtspraak, op de plek waar een eerlijk oordeel geveld zou moeten worden. Prediker geeft het extra nadruk in twee parallelle uitspraken die precies hetzelfde betekenen. Je kunt je er gemakkelijk iets bij voorstellen: machtsspelletjes, eer en aanzien, de publieke opinie, eigen voordeel of eigen veiligheid enz. beïnvloeden het oordeel van de rechter. En het is niet zomaar een kwestie van overmacht, nee; er is echt goddeloosheid! Het recht gaat echt op zijn kop, eigen voordeel is veel belangrijker dan recht en eerlijkheid. De tegenstelling kan niet groter: op de plaats van de gerechtigheid, dáár was onrecht.
Bij dit vers vraag je je af: kan dit wel door Salomo geschreven zijn? Hij was immers zelf de hoogste rechter in het land? Was de rechtspraak onder zijn regering dan zo'n verziekte zooi? Het lijkt niet waarschijnlijk dat Salomo dit zo opgeschreven heeft. Zie verder over het auteurschap van Prediker de tweede post van deze serie.
Vs 17 Zal er dan geen recht geschieden? Heeft Prediker niet een soort troost te bieden? Het valt op dat Prediker hier niet over troost van mensen spreekt. Hij komt direct met God, de Allerhoogste Rechter. Hij spreekt zichzelf 'in zijn hart' bemoedigend toe: jawel, er kómt een eerlijk vonnis, er zál recht geschieden, de rechtvaardige en de goddeloze zal God oordelen. Wanneer, dat weet je niet, misschien in dit aardse leven, na jaren geduldig wachten, misschien na dit leven. Bij God is het bekend: want er is een tijd bij God voor elk voornemen en voor elk werk.
Deze laatste woorden zijn bijna letterlijk dezelfde als in vers 1 van dit hoofdstuk. Daar leek het te gaan om een voornemen van ons, mensen onder de hemel. Maar in de context hier kunnen we het, als ik het goed zie, niet anders lezen dan zo: ook God heeft een voornemen, namelijk om recht te doen en voor dat werk heeft Hij Zijn tijd bepaald.
Reacties
Een reactie posten