26. Prediker 5: 9 t/m 16 Geldzucht is een ziekmakend kwaad
Eerst even iets over de grote lijn. Als ik het goed zie gaat het in Prediker 5: 9 tot en met hoofdstuk 6: 9 over hetzelfde overkoepelende thema: hebzucht tegenover tevredenheid. Maar dat is een lang gedeelte, dus splitsen we dat op in een aantal kleinere stukjes. Vandaag Prediker 5: 9 tot en met 16.
9 Wie het geld liefheeft, wordt van geld nooit verzadigd, en wie de overvloed liefheeft niet van inkomsten. Ook dat is vluchtig.
10 Waar het goed vermeerdert, vermeerderen zij die het opeten. Welk voordeel hebben dan de bezitters ervan, behalve dat hun ogen ernaar kunnen kijken?
11 De slaap van de arbeider is zoet, of hij nu weinig of veel te eten heeft, maar de overvloed van een rijke houdt hem uit de slaap.
De verzen 9, 10 en 11 zijn drie min of meer zelfstandige gedachten, die toch wel onderling te verbinden zijn:
![]() |
Pixabay.com |
Vs 9 Wie verlangt naar geld wil altijd méér, méér! Ook dat is hăbēl, damp, lucht. Het laat je leeg en ongelukkig achter.
Vs 10 Iemand die steeds rijker wordt, krijgt steeds meer personeel of slaven, die hij moet betalen of onderhouden, met andere woorden; die eten zijn goed (goederen), zijn bezit, op. Een nuchter stukje logica, en misschien zit er in dit vers ook subtiele humor?
Vs 11 Terwijl die slaven uit vers 10 na een dag hard werken in een zoete slaap vallen, ligt de baas in bed zich nog zorgen te maken en te rekenen.
Misschien kon Prediker bij de verzen 9 tot en met 11 nog wel lachen, maar in de volgende verzen wordt duidelijk dat hij het verlangen naar steeds meer geld en bezit toch wel degelijk als een gevaar ziet. Zijn toon wordt nu echt ernstig. Hij vertelt over iemand, die geld en/of bezittingen aan het oppotten is, maar wie garandeert, dat hij niet zijn complete rijkdom kwijtraakt?
12 Er is een ziekmakend kwaad dat ik zag onder de zon: rijkdom door zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad.
13 Vergaan echter die rijkdommen door boosaardige praktijken, en verwekt hij een zoon, dan heeft die totaal niets in zijn hand.
14 Zoals hij voortgekomen is uit de buik van zijn moeder, zal hij naakt terugkeren om te gaan zoals hij kwam. Hij zal van zijn zwoegen niets meenemen dat hij met zijn hand kan dragen.
15 Daarom is ook dit een ziekmakend kwaad: op geheel dezelfde wijze als hij gekomen is, gaat hij heen. Welk voordeel heeft hij, dat hij zwoegt voor de wind?
16 Al zijn dagen eet hij ook in duisternis. Veel verdriet had hij, bovendien had hij zijn ziekte en ergernis.
Vs 12 noemt het echt iets heel ergs, een ziekmakend kwaad: mensen die hun rijkdom bewaren 'tot hun eigen kwaad', dus in hun eigen nadeel. In dit vers spreekt Prediker nog in het algemeen over 'bezitters'. Maar toch lijkt hij aan een specifiek geval te denken, want vanaf het volgende vers spreekt hij steeds over 'hij' en 'zijn'.
Vs 13 de rijkdommen die de man voor zichzelf bewaard heeft zouden kunnen verdampen door
- 'boosaardige praktijken' (HSV)
- 'een moeilijke bezigheid' (SV)
- 'ein böses Geschick' (Luther - Fassung 1984)
- 'één tegenslag' (NBV)
Letterlijk staat er: door 'een slechte zaak'. Het kan dus van alles zijn; domme pech, gemene praktijken van anderen, maar wat het precies is, dat is blijkbaar van ondergeschikt belang. Kernzaak is: zijn rijkdommen kunnen zomaar verdampen. En dan erft zijn zoon totaal niets van hem.
Hoe vertaal je dit naar onze tijd? Je kunt natuurlijk meerdere voorbeelden bedenken, maar ik denk hier aan mijn pensioen. Ik bouw 'zekerheid' op voor later door mijn pensioeninleg, en mijn pensioenmaatschappij heeft mij tot enkele jaren geleden verzekerd, dat het er fantastisch gaat uitzien voor mij in de toekomst. De laatste jaren is de toon voorzichtig wat anders... Wat kan er allemaal niet in de wereld gebeuren waardoor mijn opgebouwde pensioen verdampt? Straks, als ik 67 of nog ouder ben ... krijg ik misschien wel helemaal niets.
Vs 14, 15 De man die zo uit alle macht probeert steeds rijker te worden zal uiteindelijk sterven zoals hij voortgekomen is uit de buik van zijn moeder; naakt, berooid. Wat zwoegt hij dan toch? Het is voor wind, damp, voor niks.
Vs 16 Bovendien heeft hij, op dit moment, nu hij nog wél rijk is, geen plezier. De tekst spreekt over 'eten in duisternis', verdriet, ziekte en ergernis (NBV: ontevredenheid). De HSV zoals hierboven weergegeven gaat (in navolging van de Statenvertaling) ineens over op de verleden tijd; hij had verdriet enz. Andere vertalingen doen dit niet, en voor zover ik kan nagaan in de Studiebijbel is het onjuist of in ieder geval niet nodig. Dus lijkt het me logisch om de tekst gewoon in de tegenwoordige tijd te lezen: ook op dit moment heeft die rijke, die fanatieke schraper, geen levensvreugde. Arme kerel.
Reacties
Een reactie posten