31. Prediker 6: 10 - 12 Slotakkoord en opmaat
10 Wat iemand ook is, zijn naam is al genoemd. Het is bekend dat hij een mens is. Hij kan niet in het geding treden tegen Hem Die sterker is dan hij.
11 Immers, hoe meer woorden er zijn, hoe meer vluchtigheid. Wat baat het de mens dan nog?
12 Want wie weet wat goed is voor de mens in dit leven, tijdens het getal van de dagen van zijn vluchtige leven, die hij als een schaduw doorbrengt? Wie zal de mens bekendmaken wat er na hem zal zijn onder de zon?
Vormen de verzen 10 tot en met 12 een afsluiting van het zesde hoofdstuk over een mens, die niet genieten kon van de gewone mooie dingen in het leven of begint hier een nieuw gedeelte? Op dit punt is er verschil van inzicht. In mijn beleving ligt de waarheid in het midden en zijn deze verzen zowel een afsluiting als de opmaat naar een nieuw gedeelte. Dat wordt vanzelf helder als we goed naar de inhoud kijken.
Vs 10 De hoofdinhoud van dit vers ligt in de laatste zin: een mens, wie hij ook moge zijn, is nietig en kan God niet ter verantwoording roepen. God wordt hier omschreven als degene die sterker is. Alle verklaringen die ik gebruik gaan ervan uit dat hiermee God bedoeld wordt. Dat is ook de meest logische opvatting want die 'sterkere' staat in dit vers tegenover degene van wie bekend is dat hij een méns is. Een mens tegenover Hem die sterker is dan een mens. Tegen Hem kun je niet in het geding treden, kun je geen rechtszaak beginnen. Job heeft het geprobeerd maar hij moest uiteindelijk erkennen dat het niet kon; 'zo heb ik verkondigd wat ik niet begreep, dingen die te wonderlijk voor mij zijn en die ik niet weet. Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw, in stof en as'. (Job 42: 3 en 6).
![]() |
Pixabay |
Het eerste deel van het vers is erg lastig. Dit is wat ik ervan begrepen heb: het gaat over het 'noemen van zijn naam', dat is de naam van een mens. Een uitleg daarvan is, dat iets (kunnen) benoemen, iets of iemand een naam (kunnen) geven een zekere macht of gezag over het/de benoemde veronderstelt. Zo gaf Adam de dieren in de hof van Eden hun naam. En zo noemt God onze naam; wie of wat iemand ook is, zijn naam is al bekend, toch? Het is bekend dat hij een mens is, gewoon een mens.
Sommigen zien vers 10 los staan van de voorgaande verzen, ze zien vers 10 echt als een nieuw onderwerp. Áls je dit 10e vers echter zou willen verbinden met het voorgaande dan zou je dat als volgt kunnen doen: ook al ben je rijk en geniet je aanzien (vs 2), ook al heb je honderd kinderen (vs 3), ook al leef je meer dan twee keer zo lang als Methusalem (vers 6), toch blijft ook jouw naam al genoemd; het is bekend dat je een méns bent. Je wilt nog meer? Dan zou je God moeten worden, dat kan niet, dat is najagen van wind (vs 9). En pas op: je kunt niet in het geding treden tegen Hem, die sterker is dan jij. Uiteindelijk ga ook jij met alle anderen 'naar een en dezelfde plaats' (vs 6), het dodenrijk.
Vs 11 Tegen God in het geding treden kan niet, zei vs 10. Immers, hoe meer woorden je daaraan zou besteden; het is vluchtigheid, leegte, zinloos. In de (oude) Statenvertaling staat 'dingen' in plaats van 'woorden' maar volgens de Studiebijbel staat er toch echt 'woorden' in het Hebreeuws en ook de BMU, gebaseerd op de Statenvertaling, interpreteert het als 'woorden'. Hoe meer woorden je in het geding tegen God zou gebruiken, hoe zinlozer het wordt. Wat baat het de mens dan nog?
Vs 12 Dat onze 'woorden tegen God' (vs 10 en 11) vluchtig, damp zouden zijn komt door onze beperktheid en nietigheid; want wie weet wat goed is voor de mens? Hij leeft maar zó kort. En hij weet niets over de toekomst, over wat er na hem zijn zal.
![]() |
Wie weet wat goed is voor de mens in dit leven? Pixabay |
Je zou vers 12 als een retorische vraag kunnen opvatten. Het antwoord is dan: niemand weet wat goed is voor de mens in dit leven. En enerzijds lijkt Prediker dit inderdaad te willen zeggen. Maar anderzijds: doet dat wel helemaal recht aan wat er volgt? Zowel de studiebijbel bij de HSV als die bij de NBV zien in vers 12 een overgang naar het volgende hoofdstuk:
De HSV-studiebijbel: 'Want wie weet wat goed is': De spreuken die hierop volgen gaan over 'goed' en 'beter'.
De Studiebijbel in perspectief bij de NBV: Prediker benadrukt [...] dat het lot van de mens [...] het erg moeilijk maakt om te weten wat we moeten doen. Deze opmerking markeert de overgang naar het tweede deel van het boek, waarin Prediker ons een aantal adviezen geeft om ons levenslot te leren aanvaarden.
Ik denk dus dat de twee vragen in vers 12 retorisch en tegelijk ook als gewone vragen bedoeld zijn. Retorisch: niemand weet echt wat goed is voor de mens in dit leven, en niemand kan echt bekendmaken wat er na hem zal zijn. En tóch gaat Prediker een poging doen, kijk maar vooruit in hoofdstuk 7: een goede naam is beter dan goede olie, verdriet is beter dan lachen enz. Hij gaat dus probéren te zeggen wat goed is voor de mens in dit leven en dat heeft ook iets te maken met wat er na hem zijn zal, want hij gaat zeggen dat de dag van iemands dood beter is dan de dag dat iemand geboren wordt.
Reacties
Een reactie posten