39. Prediker 8 : 5 - 9 God zal een eerlijk oordeel vellen over onderdaan en koning.
Het gedeelte vanaf vers 5 lijkt ten opzichte van de verzen 1-4 meer algemeen te worden, anders gezegd: het lijkt bij eerste beschouwing niet meer te gaan over het omgaan met een koning. Maar toch denk ik dat het op de achtergrond wel steeds meespeelt, kijk maar even vooruit in de volgende verzen:
- In vers 5 heeft de zinsnede 'wie het gebod in acht neemt' nog duidelijk te maken met die koning van vers 1 - 4,
- vervolgens loopt de zin door, steeds weer verder in een volgend vers, in de meeste vertalingen duidelijk aangegeven door het voegwoord 'want',
- en komt tenslotte die koning in vers 9 niet terug in de woorden 'dat de ene mens heerst over de andere mens'? Daar lijkt het wel sterk op.
5 Wie het gebod in acht neemt,
ondervindt geen kwaad.
Het hart van de wijze
kent tijd en gelegenheid.
6 Want voor elk voornemen
is er een tijd en gelegenheid,
ja, het kwaad van de mens is overvloedig over hem.
7 Want hij weet niet
wat er gebeuren zal.
Wie zal hem immers bekendmaken
wanneer het gebeuren zal?
8 Er is geen mens die macht heeft over de geest,
om de geest in te houden.
Hij heeft geen zeggenschap over de dag van de dood,
er is geen vrijstelling in deze strijd
en de goddeloosheid laat de bedrijvers ervan niet ontkomen.
9 Dit alles heb ik gezien,
toen ik mij er met heel mijn hart op toelegde
al het werk te begrijpen
dat er plaatsvindt onder de zon:
er is een tijd dat de ene mens heerst over de andere mens,
hem ten kwade.
Vs 5a Wie het gebod in acht neemt, ondervindt geen kwaad. 'Het gebod' staat hier in algemene zin; de meeste uitleggers denken hier in het verband met de tekst aan het gebod van de koning, niet aan de wet van God, hoewel het ene niet geheel los staat van het andere (vs 2). Dit vers is dus het logische vervolg van vs 4: het woord, het gebod, van de koning heeft zeggenschap dus je kunt maar beter dat gebod in acht nemen.
Vs 5b En dan volgt: het hart van de wijze kent ...
- tijd en gelegenheid (HSV)
- tijd en wijze (SV)
- tijd en gericht (Luther, 1984)
- tijd des gerichts (KV)
De eerste twee opvattingen leiden tot een interpretatie in de zin van 'de wijze verzet zich niet tegen het (kwade) gebod van de koning, maar hij weet de juiste tijd en de juiste manier te vinden om de koning toch in een andere richting te sturen'. Maar het begrip mispãt (recht/oordeel) in het woord ûmispãt staat volgens de Studiebijbel op andere plaatsen in Prediker en in het Oude Testament bijna altijd in een juridische context, dus deze opvatting lijkt me minder goed dan de nu volgende:
De twee laatste vertalingen leiden tot verschillende interpretaties in een meer juridische zin:
- de wijze weet dat verzet tegen het koninklijk gebod zinloos is: er komt een tijd van het gericht en dan trekt de koning aan het langste eind.
- de wijze weet: ook voor de koning zelf komt er een tijd van het gericht! Wees daarom maar geduldig. De onuitgesproken gedachte hierachter is: er is een Hogere Rechter dan de koning en dat is God, Die net zo goed over de koning rechtspreekt als over zijn onderdanen.
In verband met wat volgt, voel ik het meest voor die laatste interpretatie.
Vs 6 In dit vers zijn er twee dingen die ik anders zou willen vertalen dan in de HSV. Volgens de door mij gebruikte bronnen is dat ook een volkomen juiste vertaling:
- tijd en gelegenheid wil ik vervangen door tijd van het gericht (ûmispãt).
- ja wil ik vervangen door want.
Je krijgt dan het volgende: want voor elk voornemen - zelfs dat van een oosters vorst - is er een tijd van het gericht. Want het kwaad van de mens - ook van die vorst - is overvloedig over hem. Ieder mens is boos en zondig en leeft tussen boze en zondige mensen, en er ís, er kómt een tijd van het gericht, voor onderdaan en koning,
Vs 7 want een mens kent de toekomst niet en weet niet wanneer 'het' - ook de dag van het gericht - gebeuren zal.
Vs 8 Ook dit vers gaat erover dat niemand - en ook hier kun je weer denken; zelfs de koning niet - aan het eerlijk oordeel van God ontkomt. In de eerste zin is er verschil in de vertalingen; er zijn twee opvattingen:
- Zoals niemand de wind kan tegenhouden ... (Luther, 1984, KV, en meer vertalingen)
- Niemand kan de geest / de adem inhouden, alleen God (NBV, HSV en anderen)
Het zijn beide goede vertalingen van het Hebreeuws en het maakt voor de uiteindelijke bedoeling van het vers niet uit, want die is wel duidelijk; niemand heeft zeggenschap over de dag van het sterven (misschien heeft dat ons iets te zeggen in deze tijd waarin gepleit wordt voor 'voltooid leven'). Geen mens, geen armoedzaaier en geen koning, ontkomt aan deze (doods)strijd; er is geen vrijstelling in deze strijd. Ook door er blindelings op los te zondigen gaat een mens niet ontkomen; de goddeloosheid laat de bedrijvers ervan niet ontkomen.
![]() |
Gerechtigheid - Pixabay |
Ik probeer een samenvatting te formuleren voor de verzen 1 tot en met 9 van dit hoofdstuk. Het is mijn persoonlijke indruk van het geheel, dat hoop ik duidelijk gemaakt te hebben, met andere woorden; er zijn ook andere interpretaties mogelijk, maar als ik het goed zie, dan komen de verzen 1 tot en met 9 op het volgende neer:
- U, onderdanen van de koning, raad ik aan om gehoorzaam te zijn aan uw vorst en hem met respect tegemoet te treden (vs 2 en 3),
- ook al is het waar dat hij zijn machtspositie misbruikt en mensen onderdrukt (vs 4, 6 en 9).
- Als u zich al te radicaal tegen hem verzet, dan trekt u aan het kortste eind (vs 4 en 5).
- Maar wees getroost; God is de Allerhoogste Rechter en Hij zal uiteindelijk een eerlijk oordeel vellen over ons allen, over u, over mij en over uw vorst (vs 6, 7 en 8).
Reacties
Een reactie posten