49. Prediker 10: 8-11 Wees voorzichtig, ga met verstand te werk.
De verzen 8 tot en met 11 heb ik samengenomen omdat
- met vers 7 een bepaalde gedachte wordt afgesloten, of anders gezegd, vers 8 hoort niet meer echt bij de voorgaande verzen.
- en omdat in vers 12 duidelijk weer een nieuw thema begint: het verschil in de woorden van een wijze en de woorden van een dwaas.
Dat is zogezegd een 'negatief' argument om de verzen 8 tot en met 11 als een geheel te zien; het hoort niet bij de rest. Maar nu het 'positieve' argument, waarom hoort het dan wel bij elkaar? Wat is nu de samenhang of de centrale gedachte in deze verzen? Of zijn het min of meer los van elkaar staande spreuken? Ik kom er niet helemaal uit, maar ik houd erg van samenhang, dus ik heb geprobeerd die te vinden. Na veel geploeter en na gelezen te hebben wat anderen daarover zeggen kom ik tot de volgende samenvatting:
In deze verzen geeft Prediker de wijze raad om met voorzichtigheid je werk te doen, je hoofd er goed bij te houden en je bewust te zijn van gevaar.
Maar daarmee is niet alles gezegd, dus laten we de teksten zelf gaan bekijken.
8 Wie een kuil graaft, zal erin vallen. Wie een gat slaat in een muur, een slang zal hem bijten.
9 Wie stenen lostrekt, zal daardoor bezeerd worden. Wie hout klooft, zal daardoor gevaar lopen.
10 Als het ijzer bot wordt en iemand slijpt de snede niet, dan moet hij meer kracht zetten. Het voornaamste om te slagen is wijsheid.
11 Als de slang vóór de bezwering bijt, heeft de meesterbezweerder geen nut.
Vs 8 De SV en de HSV hebben hier 2 keer de vertaling met het werkwoord zullen: Wie een kuil graaft, zal erin vallen. Wie een gat slaat in een muur, een slang zal hem bijten. Op zich is dit een juiste vertaling, maar de meeste andere vertalingen, zelfs de zeer letterlijke Naardense Bijbel, vertalen met kunnen of gevaar lopen om. Luther (1984) bijvoorbeeld: Wer eine Grube gräbt, der kann selbst hineinfallen. Als je uitgaat van de samenvatting hierboven - Prediker maant tot voorzichtigheid - dan is kunnen zonder twijfel de betere vertaling; wees voorzichtig, er kan een ongeluk gebeuren. De Studiebijbel denkt aan een valkuil voor wild. Zo'n valkuil werd natuurlijk zorgvuldig gecamoufleerd met takken en aarde, maar hoe beter je camoufleert, hoe groter het gevaar dat je er zelf in stapt.
Het zou op deze manier geweldig bij vers 9 passen, maar ik zit nog met een vraag: zou er in de woorden 'wie een kuil graaft, zal erin vallen vallen' sprake kunnen zijn van zonde en straf? Zoals in ons spreekwoord 'wie een kuil graaft voor een ander valt er - voor straf - zelf in'? Toegegeven, dat voor een ander staat er hier niet bij. Toch geven de Kanttekeningen op de SV en de BMU beide de mogelijkheid van straf, de Kanttekeningen noemen deze optie zelfs als eerste. Toen ik voor mezelf de optie van zonde en straf al afgedaan had als onwaarschijnlijk kwam ik - zonder er bewust naar gezocht te hebben - bijna dezelfde tekst als vers 8 tegen in Spreuken 26: 27:
Wie een kuil graaft, zal erin vallen,
verrolt hij een steen, op hem zal hij terugvallen.
En dáár, in Spreuken 26, geeft de context wel degelijk aanleiding om te denken aan een interpretatie in de zin van 'na boze opzet volgt straf'. Want het voorafgaande vers zegt dat haatdragende, listige praktijken openbaar zullen komen:
Al hult haat zich in bedrog,
zijn kwaad zal in de gemeente openbaar worden
Vervolgens vond ik in de BMU nog enkele tekstverwijzingen (bij Spreuken 26:27) naar Psalm 7: 16 en naar Psalm 57: 7 en daar is duidelijk sprake van listige vijanden die een kuil graven voor een ander en er als straf op hun zonde zelf invallen. Natuurlijk kunnen ze erin gevallen zijn door hun onvoorzichtigheid - ze zijn er heus niet zelf ingesprongen - maar het is tegelijk ook een straf.
Mijn conclusie: misschien lopen hier bij Prediker de vermaning tot voorzichtigheid en de waarschuwing tegen het opzetten van een val voor een medemens wel door elkaar heen.
Deze conclusie heeft invloed op de interpretatie van het vervolg: wie een gat slaat in een muur, een slang zal hem bijten. Volgens de uitleggers gaat het om een tuinmuur rondom een wijngaard, akker of iets dergelijks, een muurtje van 'opgestapelde, ongehouwen stenen' (Studiebijbel). In de holle ruimtes kan zich gemakkelijk een slang verbergen. Nu kan het natuurlijk zo zijn dat Prediker gewoon waarschuwt voor deze gevaarlijke slangen, maar misschien bedoelt hij ook wel: 'wie de tuinmuur van zijn medemens afbreekt om hem te dwarsbomen of om zijn oogst in te pikken, die zal zijn straf niet ontlopen'.
Vs 9 De gedachte aan straf voor het listig iemand ten val brengen speelt waarschijnlijk niet meer mee in de woorden 'wie stenen lostrekt zal daardoor bezeerd worden', want het gaat hier waarschijnlijk om het werk in een steengroeve. Letterlijk staat er 'uithouwende/hakker van - stenen'. Steengroeven waren bekend in het oude Israël, de stenen voor Salomo's tempel kwamen er bijvoorbeeld vandaan, volgens 1 Koningen 5 was er een gigantisch aantal steenhouwers werkzaam 'in het bergland' (1 Kon 5: 15) Wie stenen uit een rots houwt kan zich verwonden (NBV) vind ik eigenlijk wel de meest duidelijke vertaling.
Behalve een steenhouwer ontmoeten we in dit vers ook nog een houthakker en voor hem geldt hetzelfde als voor de steenhouwer: wees voorzichtig, ga met overleg te werk, want wie hout klooft zal daardoor gevaar lopen.
Vs 10 Je moet je hoofd er goed bij houden, dat is vooral de les in vers 10, het gaat hier niet zozeer over gevaar. De moraal van zijn voorbeeld geeft Prediker er in dit vers op een presenteerblaadje bij: het voornaamste om te slagen is wijsheid, spierballen tellen minder mee. Ik weet niet of u dat ook hebt, maar zelf moet ik bij verzen als dit en het volgende altijd een beetje glimlachen. Ik denk dat de wijze Prediker een man met droge humor geweest is en in gedachten zie ik hem zijn serieuze vermaningen met twinkelende ogen opschrijven: als het ijzer bot wordt en iemand slijpt de snede niet, dan moet hij meer kracht zetten. Het is zó logisch. En toch zou je de mensen die met de botte bijl te werk gaan niet graag de kost willen geven! En misschien hoor ik daar zelf ook bij? Dit is echt een vers om niet alleen naar anderen te kijken, maar ook naar onszelf. Dan kunnen we misschien ook een keer lachen om onze eigen domheid, dat is zo verkeerd nog niet.
![]() |
Pixabay |
Vs 11 Net als vers 10 is dit een serieuze vermaning tot voorzichtigheid, met misschien wel een ondertoon van droge humor. Een echt oosters tafereeltje, zo'n slangenbezweerder met één of meerdere slangen in zo'n mandje, die gehypnotiseerd lijken te worden door de fluitmuziek van de bezweerder. Zou dat er in Predikers tijd ook zo uitgezien hebben? De letterlijke vertaling van slangenbezweerder is meester van de tong, heb ik begrepen. Zouden er ook zingende of sprekende bezweerders zijn? Hoe dan ook: je kunt wel denken dat je alles aankunt, dat je iedere situatie het hoofd kunt bieden, dat jij altijd aan het gevaar weet te ontsnappen, maar wees niet overmoedig: als de slang vóór de bezwering bijt heeft de meesterbezweerder geen nut.
Reacties
Een reactie posten